Er is een wijziging van de artikelen III.1-34 tot III.1-36 van de codex over het welzijn op het werk die betrekking hebben op de luchtverversing of de ventilatie van de werklokalen. De moeilijk haalbare 'actiewaarde' van 800 ppm CO2 op de werklokalen wordt verhoogd tot 900 ppm CO2.
De moeilijk haalbare 'actiewaarde' van 800 ppm CO2 op de werklokalen wordt verhoogd tot 900 ppm CO2 en dit voor 95% van de tijd berekend over maximaal 8 uur of een ventilatiedebiet van 40 m3 per uur per persoon. Er is wel een bijkomende verplichting tot het uitvoeren van een risicoanalyse voor alle verontreinigingsbronnen van de binnenluchtkwaliteit, niet alleen voor CO2. Daarnaast is er een alternatief systeem waarbij de werkgever - bij eliminatie van alle verontreinigings-bronnen buiten de mens - een grenswaarde krijgt van 1200 ppm CO2 of een ventilatiedebiet van slechts 25 m3 per uur per persoon.
De preventieadviseurs met enkele jaren ervaring herinneren zich nog de regels uit art. 56 van het ARAB: minimum 30 m³ toevoer van verse lucht per aanwezige werknemer en per uur. Met het KB van 10 oktober 2012 tot vaststelling van algemene basiseisen voor werklokalen, werden de ARAB-regels opgeheven en overgeheveld naar de codex. Op dat moment bleef de verplichting om te voorzien in 30m³/werknemer en per uur nog steeds van toepassing. Het is in 2016 bij de wijziging van het KB van 2012 over de werklokalen dat dit artikel werd gewijzigd. De nieuwe tekst van 2016 eiste dat de werkgever ervoor zorgde dat de werknemers in de werklokalen over voldoende verse lucht beschikken. Met de nadruk op 'verse' lucht want elders stond er in deze artikels vroeger 'zuivere' lucht. Hiervoor neemt hij technische of organisatorische maatregelen opdat de CO2-concentratie in deze werklokalen lager is dan 800 ppm. En uitzonderlijk nooit hoger dan 1200 ppm. In juni 2017 was er de herschikking van de uitvoeringsbesluiten van de codex in de nieuwe structuur van boeken en titels en bleef de regel dat 800 ppm CO2 het streefdoel was (zie art. III.1-34 tot 37).
Voor sommige werkgevers was het moeilijk of zelfs onmogelijk om de norm van 800 ppm CO2 te behalen, zeker in oudere, bestaande (kantoor)gebouwen. En in lokalen waar er (tijdelijk) veel werknemers aanwezig zijn is dat extra lastig, denk aan auditoria, vergaderruimtes maar ook landschapskantoren of klaslokalen. Je kan de ventilatiekanalen in bestaande gebouwen - indien deze al samen met een ventilatiesysteem aanwezig zijn - immers niet zo eenvoudig vergroten, dus de enige mogelijke maatregel om een piekende CO2-waarde terug naar beneden te krijgen, is door het ventilatiedebiet te verhogen. Met alle mogelijke klachten van tocht (en lawaaihinder) tot gevolg. En met tegenstrijdige gevolgen want dezelfde wetgeving eist immers dat "werknemers niet blootgesteld worden aan hinder door temperatuurschommelingen, tocht, lawaai of trillingen" (art. III.1-36).
De wijziging brengt verschillende bronnen van verontreiniging in rekening die de binnenlucht bezoedelen. Denk aan formaldehyde afkomstig van meubilair, printerstoffen of meer algemene stoffen die vrijkomen in de productie. Terwijl de vorige reglementering zich enkel concentreerde op de verontreiniging die veroorzaakt wordt door menselijke aanwezigheid (CO2, vocht, geur, ...).
De wijziging van wettekst geeft enkel een aantal basisregels mee zoals de klassieke risicoanalyse en maatregelen. Deze regels zullen verder worden toegelicht in een (binnenkort te verschijnen) praktijkrichtlijn op de website van FOD WASO. De beleidscel van de Minister van Arbeid heeft een praktijkrichtlijn “Binnenluchtkwaliteit in werklokalen” laten opstellen door deskundigen van het WTCB in samenwerking met UGent.
Het algemeen doel (opgenomen in art. III.1-34) bepaalt dat de werknemers in werklokalen moeten beschikken over een goede binnenluchtkwaliteit, wat ruimer is dan het huidige doel waar werknemers moeten beschikken over “voldoende verse lucht”. En werklokalen zijn alle lokalen waarin zich een werkpost bevindt.. De werkgever voert hiervoor een risicoanalyse uit van de binnenluchtkwaliteit. Om de verontreinigingsbronnen in kaart te brengen en de kwaliteit van de aanvoerde lucht (via het eventuele luchtbehandelingssysteem). Deze risicoanalyse moet gebeuren door middel van visuele inspecties, controle van installaties en documenten. En met medewerking van de werknemers. Metingen kunnen enkel plaatsvinden als het nodig is. Het soort metingen wordt in de praktijkrichtlijn beschreven. De verschillende mogelijke verontreinigingsbronnen kunnen divers zijn: fysieke activiteit van personen, de in de werklokalen aanwezige producten en materialen, het onderhoud, het herstel en de reiniging van de werklokalen, ...
De werkgever heeft de keuze uit 2 'systemen' met verschillende CO2- grenswaarden in functie van de ondernomen acties.
Gelukkig wordt er in de huidige herziening ook een onderscheid gemaakt naargelang het gaat om nieuwe of om bestaande gebouwen:
Artikel III.1-36 wordt herschreven zodat de voorwaarden die specifiek gelden voor de bevochtigings- of ontvochtigingsinstallaties gegroepeert zijn. Dit KB treedt in werking 10 dagen na publicatie in het B.S., dit is op 31 mei 2019.