In het Koninklijk besluit van 14 mei 2019 is er een wijziging gebeurd van de codex over het welzijn op het werk, wat het periodiek gezondheidstoezicht betreft.
Wegens een tekort aan preventieadviseurs-arbeidsartsen (PA A A) dringt er zich een hervorming op van het gezondheidstoezicht van de werknemers. Deze hervorming voert hier een eerste stap uit door een deel van de taken van het gezondheidstoezicht, zoals biomonitoring en het afnemen van medische vragenlijsten, toe te vertrouwen aan verpleegkundigen. Maar dit wel steeds onder het toezicht van de arbeidsarts. Ook de frequentie en inhoud van de aanvullende medische handelingen per risico worden herzien. Zo kan het beschikbare potentieel van arbeidsartsen optimaal ingezet worden voor preventieve taken.
Deze handelingen zijn specifiek verbonden met het risico waaraan de werknemer wordt blootgesteld wegens het uitoefenen van zijn functie.
Indien het gaat om medische vragenlijsten, moeten ze informatie bevatten over het recht van de werknemer om te allen tijde een spontane raadpleging te vragen en moeten voorzien dat de werknemer kan vragen om zo snel mogelijk door de preventieadviseur-arbeidsarts te worden gecontacteerd.
De frequentie van de periodieke gezondheidsbeoordeling en de frequentie en de inhoud van de aanvullende medische handelingen worden per risico bepaald in bijlage I.4-5 van de codex over het welzijn op het werk. De meeste gezondheidsbeoordelingen worden minder frequent toegepast. Voor een aantal risico's, bv. veiligheidsfunctie, vermindert de gezondheidsbeoordeling van een jaarlijkse naar een 2-jaarlijkse frequentie. Eventueel aangevuld met een tussentijdse (jaarlijkse) medische handeling. De preventieadviseur-arbeidsarts kan eventueel bepaalde aanvullende medische handelingen vervangen door andere aanvullende medische handelingen die een gelijkwaardig beschermingsniveau bieden. Deze wijzigingsbeslissing dient wel schriftelijk vastgelegd en gemotiveerd door de preventieadviseur-arbeidsarts.
Indien een werknemer wordt blootgesteld aan verschillende risico’s wordt de hoogste frequentie gevolgd.
In een aantal gevallen kan of moet de preventieadviseur-arbeidsarts afwijken van de frequentie die is voorzien in de bijlage I.4-5 van de codex:
Deze hogere frequentie wordt aangehouden tot op het ogenblik dat de preventieadviseur-arbeidsarts oordeelt dat het risico onder controle is. De preventieadviseur-arbeidsarts motiveert deze beslissing in een document dat door hem wordt ondertekend en dat ter beschikking wordt gehouden van de arts sociaal inspecteur van de algemene directie TWW.
De preventieadviseur-arbeidsarts kan toch nog afwijken van de opgelegde frequenties in bijlage I.4-5 en gebruik maken van zijn individueel beoordelingsrecht om voor specifieke situaties die volgens zijn oordeel een negatieve impact hebben op de gezondheid van de werknemer, een verhoogde frequentie van gezondheidsbeoordeling en/of aanvullende medische handelingen vast te leggen.
Bijna elke externe dienst heeft vandaag al een of meerdere medische vragenlijsten. Deze zullen echter qua vorm en kwaliteit moeten worden geharmoniseerd met als doel dat de gegevens die bekomen worden betrouwbaar en vergelijkbaar zijn over de sectoren of risico's heen. De medische vragenlijst zal worden opgesteld in een overkoepelende werkgroep, met vertegenwoordigers van arbeidsartsen van verschillende interne en externe preventiediensten. Doel is een gestandaardiseerde vragenlijst op te maken. Deze vragenlijst wordt dan gekoppeld met de risico's, die dus verschillen per sector of functie. Het wordt dus een modulaire vragenlijst, die ook vragen over psychosociale aspecten dient te bevatten. Daarnaast kan deze standaard vragenlijst aangevuld worden met specifieke vragen i.f.v. de sector, bedrijf of IDPB/EDPB. De resultaten van deze vragenlijsten dienen verzameld te worden in een centrale gegevensbank in beheer bij FOD WASO. Het nieuwe KB stelt dat de minister ofwel regels kan vastleggen voor het ontwikkelen van vragenlijsten of deze zelf kan opstellen.
Na het invullen van een medische vragenlijst, dient de externe dienst een persoonlijk onderhoud te organiseren met de preventieadviseur-arbeidsarts of zijn verpleegkundig personeel. Het doel hiervan is dat de werknemer moet worden geholpen bij het invullen van deze vragenlijst om erover te waken dat hij deze correct invult en dat hij alle vragen die hierin zijn opgenomen goed begrijpt. De medische vragenlijst mag dus niet enkel op elektronische wijze gebeuren.
De overheid wil dat er meer nadruk wordt gelegd op de mogelijkheid dat de werknemer zelf om een spontaan onderzoek bij de arbeidsarts vraagt. Zo wordt art. I.4-9 aangevuld met volgende tekst “De werkgever herinnert alle werknemers, al dan niet onderworpen aan het gezondheidstoezicht, jaarlijks aan de mogelijkheid om een spontane raadpleging te vragen overeenkomstig artikel I.4-37.″.
Op advies van de Hoge Raad heeft de wetgever er ook mee rekening gehouden dat de wijziging van de reglementering de kosten niet mag verhogen voor de werkgevers. Zo is voorzien dat, voor de ondernemingen C- en D, de taken die voorzien zijn en die voortvloeien uit deze hervorming van het gezondheidstoezicht en die er ook integraal deel van uitmaken, geheel zijn opgenomen in het basispakket, gedekt door het forfaitair minimum-tarief en in geen geval aanleiding kunnen geven tot extra facturaties bovenop het minimumtarief.
De wijziging in artikel 14 voorziet zo om de voorafgaande gezondheidsbeoordelingen, de periodieke gezondheidsbeoordelingen en de aanvullende medische handelingen op te nemen in het basispakket van de KMO’s.
Doorheen de hele codex wordt de terminologie aangepast. Zo verdwijnt de term arbeidsgeneesheer ten voordele van het gender neutrale arbeidsarts. Alle andere termijn met geneesheer worden in dezelfde zin aangepast.
Er zijn veel details die worden gewijzigd, niet alleen door de nieuwe bijlage I.4-5 met de gewijzigde frequenties maar soms ook in andere boekdelen van de codex, zoals de vermindering naar een 3-jaarlijks periodieke gezondheidsbeoordeling voor nachtarbeiders en werknemers in ploegendienst zonder bijkomende risico's (zie art. 20). Of ook nog de opheffing van een bijlage III in het ARAB.
Er is niet voorzien in een datum van inwerkingtreding, dus volgens de juridische regels zou dit KB dan in werking treden, 10 dagen na publicatie in het B.S., dit is op 21 juni 2019. Er is voorzien in een evaluatiemoment van de effecten van dit KB, 2 jaar na inwerkingtreding.