De nieuwe financiering van de externe diensten

  • 14/12/2015

Wat begonnen is met de invoering van het eenheidsstatuut tussen arbeiders en bedienden kreeg een vervolg in de welzijnswetgeving met het KB van 24 april 2014 tot wijziging van diverse bepalingen inzake welzijn op het werk en tot wijziging van het Koninklijk Besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk wat betreft de tarifering (beiden in B.S. 23/04/2014). De wetswijziging die vandaag in het Staatsblad verschijnt is het sluitstuk van de modernisering en financiering van de externe diensten dat van start gaat op 1 januari 2016.

5 verschillende tarieven

Waar het KB van 24 april 2014 nog 2 groepen tarieven invoerde, een standaard en een verlaagd tarief, wordt dit nu meer gediversifieerd tot 5 verschillende tarieven. De indeling gebeurt op basis van de hoofdactiviteit en de grootte van de onderneming. Onder hoofdactiviteit wordt de NACE-code van de onderneming begrepen, waarvan de lijst in bijlage zit bij het KB. Wat de grootte van de onderneming betreft, is er een lager tarief tot en met 5 werknemers en een hoger voor ondernemingen met meer dan 5 werknemers. Dit geeft in totaal 10 verschillende tarieven: 

  Onderneming met 1 tot 5 werknemers Onderneming met meer dan 5 werknemers
Tariefgroep 1 € 35,50 per werknemer € 41,50 per werknemer
Tariefgroep 2 € 51,50 per werknemer € 60,50 per werknemer
Tariefgroep 3 € 64,00 per werknemer € 75,50 per werknemer
Tariefgroep 4 € 81,00 per werknemer € 95,50 per werknemer
Tariefgroep 5 € 95,00 per werknemer € 112,00 per werknemer

Bepaling van het aantal werknemers

Het feit of een werknemer ‘onderworpen’ is aan gezondheidstoezicht of niet, zoals het vroeger was om de financiële bijdrage te bepalen, is niet meer van tel. Voor elke werknemer van de onderneming is de bijdrage gelijk. Belangrijk is dan natuurlijk te bepalen wanneer iemand als werknemer beschouwd wordt. Voor het minimum aantal dagen dat een werknemer aan de slag moet zijn alvorens meegeteld te worden en op welk moment van het jaar de toetsing aan de drempel van 5 werknemers wordt uitgevoerd, verwijzen we naar de details in het KB.

Minimum prestaties

De nieuwe regelgeving verduidelijkt wat de werkgever aan dienstverlening mag verwachten in ruil voor zijn bijdrage. Het is namelijk zo dat per type werkgever (van groep A, B, C of D en meer of minder dan 6 werknemers) exact vastgelegd welke de minimum uit te voeren prestaties zijn. Voor de grotere organisaties (groep A, B en C+, waar de preventieadviseur minimaal van niveau II is) werkt men met het systeem van de ‘preventie-eenheden’ (zie verder). De kleinere organisaties (groep C- en D, dus met een preventieadviseur met enkel basisniveau) krijgen ‘algemene prestaties’ van de externe diensten. Onder die algemene prestaties vallen naast het medische toezicht, ook het meewerken aan de uitwerking van de risicoanalyse, het onderzoek van de ernstige arbeidsongevallen, de plaatsbezoeken en het uitwerken van een beleidsadvies over het preventiebeleid van de onderneming. Voor deze laatste taak krijgen de externe diensten wel een overgangstermijn van 5 jaar.

Preventie-eenheden

Voor grotere ondernemingen wordt hun volledige bijdrage omgezet in preventie-eenheden. Zij hebben geen recht op de algemene basisprestaties, maar betalen naargelang de externe dienst prestaties levert. Eén preventie-eenheid kost € 150 en komt overeen met een prestatie van één uur. Maar er is wel een gewichtsfactor naargelang het statuut van de persoon die de prestaties levert:

  • 100% per uur voor een preventieadviseur veiligheid, psychosociale aspecten, ergonomie of industriële hygiëne;
  • 125 % per uur voor de arbeidsgeneesheer;
  • 75 % per uur voor een verpleegkundige of preventieadviseur veiligheid niveau II.

Logischerwijze dienen de preventie-eenheden eerst ingezet te worden voor het medisch toezicht en de interventies in het kader van de psychosociale aspecten. Zijn alle preventie-eenheden opgebruikt en de verplichte prestaties zijn nog niet allemaal uitgevoerd, dan worden deze gefactureerd aan het tarief voor supplementaire prestaties. Zijn er anderzijds preventie-eenheden over, dan kunnen die aan andere projecten worden besteed, voor zover deze verband houden met het preventiebeleid. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan meer flexibiliteit en werk op maat van de bedrijven.

Links